Text copied!
CopyCompare
De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939 - Job - Job 34

Job 34:18-34

Help us?
Click on verse(s) to share them!
18Hij, die tot den koning zegt: Belial Tot de edelen: Booswicht;
19Die vorsten niet voortrekt, Den arme niet achterstelt bij den rijke. Neen, ze zijn allen het werk zijner handen,
20En sterven plotseling, midden in de nacht; Rijken worden opgeschrikt, en gaan heen, Machtigen verdwijnen, al steekt men er de hand niet naar uit.
21Want zijn ogen zijn op de wegen der mensen gericht, En Hij ziet al hun schreden;
22Er bestaat geen duister of donker, Waarin de boosdoeners zich kunnen verbergen.
23Neen, geen vaste tijd voor den mens, Om voor God ten gericht te verschijnen;
24Hij verplettert den machtige zonder verhoor, En stelt anderen voor hem in de plaats.
25Hij geeft dus acht op hun daden, Hij stort ze omver in de nacht;
26Ze worden verbrijzeld tot straf voor hun boosheid, Hij tuchtigt ze op de plaats, waar allen het zien.
27Want van Hem zijn ze afgeweken, En hebben op geen van zijn paden gelet;
28Ze hebben het kermen der armen tot Hem doen komen, Zodat Hij het klagen der ellendigen hoort.
29Hield Hij Zich stil, wie zou ze beschuldigen Bedekte Hij zijn gelaat, wie wees hen terecht? Neen, Hij houdt volk en eenling in het oog,
30Opdat geen boze regeert, het volk niet zondigt.
31Maar als de boze tot God zegt: Ik heb gedwaald, Doch ik wil niet meer zondigen;
32Onderricht mij, totdat ik tot inzicht kom; Heb ik misdaan, ik doe het niet meer!
33Moet Hij, volgens u, het dan toch maar vergelden, Omdat gij zijn gerechtigheid anders misprijst? Gij hebt te beslissen, niet ik; Spreek dus uit, wat ge meent!
34Verstandige mensen zullen mij zeggen, Met den wijzen man, die mij hoort:

Read Job 34Job 34
Compare Job 34:18-34Job 34:18-34