Text copied!
CopyCompare
De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939 - Spreuken

Spreuken 17

Help us?
Click on verse(s) to share them!
1Beter een droog stuk brood met vrede erbij, Dan een huis vol feestmaaltijden en twist.
2Een verstandige knecht heeft meer te zeggen dan een ontaarde zoon, En deelt met diens broeders de erfenis.
3De smeltkroes voor het zilver, de oven voor het goud; Maar de harten toetst Jahweh!
4De boosdoener luistert naar zondige taal, De valsaard heeft oor voor heilloze woorden.
5Wie een arme bespot, smaadt zijn Schepper; Wie leedvermaak heeft, blijft niet ongestraft.
6Kleinkinderen zijn de kroon der grijsaards, Vaders de trots van hun kinderen.
7Als oprechte taal een dwaas niet staat, Past een edelman zeker geen leugentaal.
8Het geschenk is een toversteen voor wie het geeft; Waarheen hij zich wendt, hij heeft succes.
9Wie een misdaad bemantelt, zoekt de vrede te bewaren; Wie de zaak weer ophaalt, brengt onenigheid tussen vrienden.
10Op een verstandig mens maakt één vermaning meer indruk, Dan honderd slagen op een dwaas.
11Een boze zoekt enkel verzet; Daarom stuurt men een wreden bode op hem af.
12Beter een berin te ontmoeten, van haar jongen beroofd, Dan een dwaas in zijn dwaasheid.
13Als iemand goed met kwaad vergeldt, Zal van zijn huis het kwaad niet wijken.
14Als ruzie ontstaat, is het hek van de dam; Bind dus in, voor de twist losbarst.
15Wie een boosdoener vrijspreekt en een onschuldige veroordeelt, Zijn beiden een even grote gruwel voor Jahweh.
16Waartoe dient geld in de hand van een dwaas, Om wijsheid te kopen, als hij toch geen verstand heeft?
17Een vriend laat altijd zijn genegenheid blijken, In tijd van nood toont hij zich als een broeder.
18Hoe kortzichtig de mens, die handslag geeft, En zich borg stelt voor zijn naaste.

19Wie op ruzie gesteld is, is op zonde gesteld; Wie hooghartig spreekt, zoekt zijn eigen val.
20Een vals karakter zal geen zegen ondervinden; Wie zijn woorden verdraait, zal in het ongeluk storten.
21Wie een domoor verwekt heeft, heeft zich hartzeer bezorgd; De vader van een zot kent geen vreugde.
22Een blij hart doet het lichaam goed, Neerslachtigheid verdort het gebeente.
23De boze neemt een geschenk uit de buidel aan, Om de wegen van het recht te verdraaien.
24De verstandige houdt de wijsheid voor ogen, De ogen van een domoor dwalen af naar de uithoeken der aarde.
25Een dom kind is een ergernis voor zijn vader, Een verdriet voor haar, die het baarde.
26Onschuldigen beboeten is al niet goed; Maar edele mensen slaan, gaat alle perken te buiten!
27Wie verstandig is, is spaarzaam met zijn woorden; Een man van ervaring is koelbloedig.
28Als hij zwijgt, geldt zelfs een dwaze voor wijs; Als hij zijn mond maar houdt, voor verstandig.