Text copied!
CopyCompare
De Heilige Schrift, Petrus Canisiusvertaling, 1939 - Spreuken

Spreuken 1

Help us?
Click on verse(s) to share them!
1Spreuken van Salomon, den zoon van David, Den koning van Israël:
2Ze leren u kennen wijsheid en tucht, Ze geven u begrip voor verstandige woorden;
3Ze voeden u op tot heilzame tucht, Rechtschapenheid, plichtsbesef en oprechtheid.
4Aan de onnozelen schenken ze ervaring, Aan jonge mensen doordachte kennis.
5Als een wijze ze hoort, zal hij zijn inzicht verdiepen, Een verstandig mens zal er ideeën door krijgen;
6Spreuk en strikvraag zal hij doorzien, De woorden der wijzen en hun problemen.
7Het ontzag voor Jahweh is de grondslag der wijsheid; Maar ongelovigen lachen om wijsheid en tucht.
8Mijn zoon, luister dus naar de wenken van uw vader, Sla niet in de wind, wat uw moeder u leerde;
9Want het siert uw hoofd als een krans, Uw hals als een snoer.
10Mijn zoon, als zondaars u willen verleiden, stem niet toe,
11Als ze u zeggen: Ga met ons mee, Laat ons loeren op bloed, Laat ons zo maar onschuldigen belagen,
12Gelijk de onderwereld hen levend verslinden, Als zij, die ten grave dalen, geheel en al;
13Allerlei kostbare schatten zullen we vinden, Onze huizen vullen met buit;
14Ge moogt meeloten in onze kring, Eén buidel zullen we samen delen!
15Mijn zoon, ga dan niet met hen mee, En houd uw voet af van hun pad;
16Want hun voeten ijlen naar het kwade, En haasten zich, om bloed te vergieten.
17Maar zoals het niet geeft, of het net wordt gespannen, Terwijl alle vogels het zien:
18Zo loeren ze slechts op hun eigen bloed, En belagen ze hun eigen leven!

19Zo gaat het allen, die uit zijn op oneerlijke winst: Deze beneemt zijn bezitters het leven.
20De wijsheid roept luid in de straten, Op de pleinen verheft ze haar stem;
21Ze roept op de tinne der muren, En spreekt aan de ingang der poorten:
22Hoe lang nog, dommen, blijft gij liever onnozel, Blijven de eigenwijzen verwaand, Willen de dwazen van geen wijsheid horen?
23Keert u tot mijn vermaning; Dan stort ik mijn geest over u uit, En maak u mijn woorden bekend.
24Maar zo ge weigert, als ik roep, En niemand er op let, als ik mijn hand verhef;
25Zo ge mijn raad geheel en al in de wind slaat, En van mijn vermaning niet wilt weten:
26Zal ik lachen, wanneer het u slecht gaat, Zal ik spotten, wanneer uw verschrikking komt als een onweer;
27Wanneer uw ongeluk nadert als een orkaan, Wanneer benauwdheid en angst u overvallen!
28Dan zal men mij roepen, maar zal ik niet antwoorden, Zal men mij zoeken, maar mij niet vinden!
29Omdat ze van wijsheid niets wilden weten, En het ontzag voor Jahweh niet hebben verkozen,
30Van mijn raad niets moesten hebben, En al mijn vermaan in de wind hebben geslagen:
31Zullen ze eten de vrucht van hun wandel, Verzadigd worden met wat ze beraamden.
32Want de onnozelen komen door hun onverschilligheid om, De dwazen storten door hun lichtzinnigheid in het verderf;
33Maar die naar mij luistert, zal in veiligheid wonen, Bevrijd van de vrees voor de rampen!