1Nog sprak Hij tot zijn leerlingen: Het is onvermijdelijk, dat er ergernissen komen; maar wee hem, door wien ze komen.
2Het ware hem beter, dat hem een molensteen om de hals werd gehangen, en hij zó in de zee werd geworpen, dan dat hij aan een dezer kleinen ergernis geeft.
3Neemt u in acht. Als uw broeder zondigt, berisp hem; en als hij tot inkeer komt, vergeef hem.
4En als hij zevenmaal daags tegen u misdoet en zevenmaal tot u terugkeert, en zegt: Het spijt me: dan moet ge hem vergeven.
5En de apostelen zeiden tot den Heer: Vermeerder ons geloof.