4Ik roep tot u, mannen, Ik spreek tot de kinderen der mensen:
5Leert toch, onnozelen, wat schranderheid is, Verstaat toch, dwazen, wat wijsheid betekent!
6Luistert, want wat ik zeg is zeker, Wat over mijn lippen komt is juist;
7Mijn mond spreekt de waarheid, Van leugentaal hebben mijn lippen een afschuw.
8Al mijn woorden zijn oprecht, Niet één ervan is misleidend of vals;
9Voor wie ze verstaat, zijn ze allen treffend, Voor wie ze wil begrijpen, allen juist.