2Onderhoud mijn geboden, opdat ge moogt leven, Let op mijn wenken als op de appel van uw oog.
3Leg ze als een band om uw vingers, Schrijf ze op de tafel van uw hart
4Zeg tot de wijsheid: “gij zijt mijn zuster”, Noem het verstand: “een bekende”;
5Opdat ze u behoeden voor een vreemde vrouw, Voor een onbekende met haar gladde taal.
6Want kijkend door het venster van mijn woning Door de tralies heen,
7Lette ik op het onervaren volk, En zag onder de jongemannen een onverstandigen knaap.