27Weiger het goede niet, aan wien het toekomt, Zolang het in uw macht is, het te doen.
28Zeg niet tot uw naaste: “Ga heen en kom nog eens terug”; Of “Mórgen krijgt ge iets”, terwijl ge het nú hebt!
29Smeed geen kwaad tegen uw naaste, Terwijl hij, niets duchtend, bij u verblijft;
30Zoek geen twist met iemand om niets, Als hij u geen kwaad heeft gedaan.