1Iemand die hardnekkig blijft, ondanks vermaning, Wordt plotseling onherstelbaar gebroken.
2Als rechtvaardigen heersen, verheugt zich het volk; Als de boze regeert, zuchten de mensen.
3Een man, die de wijsheid liefheeft, is een vreugde voor zijn vader; Wie zich ophoudt met deernen, verkwist zijn vermogen.
4Door rechtvaardigheid houdt een koning het land in stand; Wie veel belastingen heft, put het uit.
5Iemand die zijn naaste vleit, Spant een strik voor zijn voeten.
6Op het pad van een booswicht ligt een valstrik, Maar de rechtvaardige loopt vrolijk voort.
7De rechtvaardige houdt rekening met de rechten der armen, De boze echter verstaat geen reden.
8Spotters steken een stad in brand, Wijzen bedaren het oproer.
9Als een dwaas een rechtszaak heeft met een wijze, Is hij luidruchtig en vrolijk, maar heeft geen rust.