2De misdaad van tyrannen doet twisten ontstaan; Door een verstandig man worden ze bijgelegd
3Een man, die rijk is, maar de armen verdrukt, Is een regen, die wegspoelt, geen brood geeft.
4Die om de wet niet geven, prijzen den boze; Die de wet onderhouden, zijn kwaad op hem.
5Slechte mensen verstaan geen recht, Maar die Jahweh zoeken begrijpen alles.
6Beter een arme, die onberispelijk wandelt, Dan een rijke, die verkeerde wegen gaat.
7Het kind, dat de Wet onderhoudt, is verstandig; Maar gaat het om met verkwisters, het maakt zijn vader beschaamd.
8Wie zijn bezit vermeerdert met rente en toeslag, Spaart het op voor hem, die goed is voor de armen.
9Wie weigert, naar de Wet te luisteren, Is een gruwel, zelfs als hij bidt.
10Wie brave mensen op het slechte pad brengt, Valt zelf in zijn eigen kuil. Deugdzamen zullen het goede verwerven
11Een rijkaard denkt, dat hij wijs is; Een arme, maar verstandige drommel doorziet hem.