1Wil de dag van morgen niet prijzen: Ge weet niet, wat hij u brengt.
2Laat een ander u prijzen, niet uw eigen mond; Een vreemde, niet uw eigen lippen.
3Plomp is een steen, en zwaar het zand; Zwaarder dan beide is het humeur van een dwaas.
4Wreed is de wraak, een stortvloed de toorn; Maar wie houdt het uit voor de jaloezie?