4Antwoord een dwaas niet naar zijn dwaasheid, Anders mocht ge zelf eens op hem lijken.
5Antwoord een dwaas naar zijn dwaasheid, Anders denkt hij nog, dat hij wijs is
6Men snijdt zich de voeten af en mishandelt zichzelf, Wie een dwaas een boodschap laat doen.
7Voor een lamme hebben zijn benen geen nut; Zo is het met een spreuk in de mond van dwazen.
8Als iemand, die een kei bij een edelsteen legt, Is hij, die eerbetoon schenkt aan een dwaas
9Als een doornstok in de hand van een dronkaard, Is een spreuk in de mond van dwazen.
10Als een schutter, die alle voorbijgangers verwondt, Is hij, die een dwaas en een dronkaard in dienst neemt.
11Als een hond, die naar zijn braaksel terugkeert, Is een dwaas, die zijn dwaasheid herhaalt.
12Als ge iemand ziet, die meent dat hij wijs is: Dan is er meer hoop voor een dwaas dan voor hem.