19Erger u niet over hen, die kwaad doen, Wees niet jaloers op booswichten;
20Want voor den booswicht is er geen toekomst, De lamp der bozen gaat uit.
21Mijn zoon, vrees Jahweh en den koning, Houd u niet met nieuwlichters op;
22Want plotseling daagt hun ongeluk, Wie weet, wat hun einde zal zijn?