17Als uw vijand valt, moet ge u niet verheugen, Als hij struikelt, u niet verblijden;
18Want als Jahweh het ziet, mishaagt het Hem, En wendt Hij zijn gramschap van hem op u af.
19Erger u niet over hen, die kwaad doen, Wees niet jaloers op booswichten;
20Want voor den booswicht is er geen toekomst, De lamp der bozen gaat uit.
21Mijn zoon, vrees Jahweh en den koning, Houd u niet met nieuwlichters op;