1Een bedevaartslied. Wat was ik verheugd, toen men zeide: “Wij trekken op naar Jahweh’s huis!”
2En nu staan onze voeten Al binnen uw poorten, Jerusalem!
3Jerusalem, als stad herbouwd, Met burgers, vast aaneen gesloten;
4Waar de stammen naar opgaan, De stammen van Jahweh. Daar is het Israël een wet, De Naam van Jahweh te loven;