20Een buidel geld heeft hij bij zich gestoken, Dus komt hij met volle maan pas terug.
21Door haar radde taal verleidde ze hem, Met haar gladde tong troonde ze hem mee.
22Daar loopt de sukkel met haar mee, Als een stier, die naar de slachtbank gaat; Als een hert, dat huppelt naar het net,
23Totdat een pijl hem het hart doorboort; Als een vogel, die scheert naar de strik, En niet vermoedt, dat het om zijn leven gaat.