15Daarom zal hem de tegenspoed plotseling treffen, Zal hij met één slag bezwijken, zonder kans op herstel.
16Zes dingen zijn er die Jahweh haat, Van zeven heeft hij een afschuw:
17Van brutale ogen; van een valse tong; Van handen, die onschuldig bloed vergieten;
18Van een hart, dat boze plannen beraamt; Van voeten, die ten kwade spoeden;
19Van een valsen getuige, die leugens verspreidt; Van iemand, die broedertwist stookt.
20Mijn zoon, onderhoud het gebod van uw vader, Sla niet in de wind wat uw moeder u leerde;
21Prent het voor altijd in uw hart, Wind het als een snoer om uw hals.
22Als ge wandelt, moge het u geleiden, Over u waken, als ge slaapt, Tot u spreken, wanneer ge ontwaakt.
23Want het gebod is een lamp, Het onderricht een licht, De straffe tucht een weg ten leven.