22Zelf maakt ze haar mantels, Ze gaat in lijnwaad en purper gekleed;
23Ook haar man valt op in de poorten, Waar hij zetelt met de oudsten van het land.
24Ze verkoopt de eigengemaakte gewaden, En levert den handelaar gordels;
25Ze is met kracht en voornaamheid bekleed, En kent geen angst voor de komende dag.
26Haar mond is vol wijsheid, Een vriendelijke wenk ligt op haar tong:
27Zo gaat ze de gangen na van haar gezin, Niet in ledigheid eet ze haar brood!
28Haar zonen staan op, en prijzen haar gelukkig, Haar man ook geeft haar deze lof:
29“Menige vrouw weert zich dapper, Maar gij hebt ze allen overtroffen!”
30Bedriegelijk is de bevalligheid, en broos is de schoonheid; Maar een vrouw, die Jahweh vreest, blijft geëerd.
31Laat haar genieten van wat haar handen wrochtten, In de poorten zullen haar daden haar prijzen!