14Voor hen, wie de misdaad een vreugde is, En die om boze plannen juichen,
15Die kronkelwegen gaan, En afdwalen op hun paden.
16Zij zullen u behoeden voor een vreemde vrouw, Voor een onbekende met haar gladde taal,
17Die den vriend van haar jeugd heeft verlaten, Het verbond van haar God heeft vergeten.
18Want haar pad helt naar de dood, Naar de schimmen leiden haar wegen.
19Wie zich met haar inlaat, keert nooit weerom, Bereikt nimmer de paden des levens!