13Een arme en een geldschieter ontmoeten elkaar: Jahweh schenkt beiden het licht der ogen.
14Als een koning de armen billijk behandelt, Staat zijn troon voor altijd sterk.
15Een stok en een vermaning schenken wijsheid; Een kind, dat aan zichzelf is overgelaten, maakt zijn moeder te schande.
16Als de bozen regeren, tiert de misdaad; Als zij vallen, zien de rechtvaardigen met vreugde toe.
17Tuchtig uw zoon, dan geeft hij u rust, En bezorgt hij u vreugde.
18Is er geen openbaring dan verwildert het volk; Gelukkig is het, als het de Wet onderhoudt!
19Niet met woorden alleen moet ge een slaaf vermanen; Hij verstaat ze wel, maar doet er niet naar.
20Ziet ge iemand, die overijld spreekt: Voor een dwaas is er meer hoop dan voor hem.
21Wie zijn slaaf van jongsaf verwent, Wordt tenslotte met ondank beloond.