9Beslecht uw eigen zaak met den naaste, Maar maak daarbij het geheim van een derde niet openbaar;
10Anders zal hij, die het hoort, u beschimpen, En houdt ge voor altijd een slechte naam.
11Gouden vruchten op zilveren schalen: Zijn woorden, te pas gesproken.
12Een gouden ring en een sieraad van edel metaal: Is een wijs vermaner voor een luisterend oor.
13Als koele sneeuw bij de hitte van de oogst Is een trouwe bode voor hem, die hem stuurt: Hij fleurt zijn meester weer op.
14Wolken en wind, en toch geen regen: Dat is iemand, die praalt op een gift, waar toch niets van komt.
15Door lankmoedigheid laat een vorst zich vermurwen, Milde taal breekt beenderen stuk.
16Hebt ge honing gevonden, eet dan niet meer dan ge aan kunt; Anders staat het u tegen, en geeft ge het over.