9Spreek niet ten aanhoren van een dwaas; Hij geeft niets om uw wijze woorden.
10Verleg de grenzen van weduwen niet En raak niet aan de akker van wezen;
11Want hun Losser is sterk, Hij neemt het voor hen tegen u op.
12Neem een vermaning wel ter harte Open uw oren voor verstandige taal.
13Ge moet een knaap geen vermaning sparen, Al slaat ge hem met een stok, hij gaat er niet van dood;
14Want als ge hem met een stok hebt geslagen, Hebt ge hem van de onderwereld gered.