5De plannen van een ijverig mens brengen louter voordeel, Maar wie zich overhaast, krijgt enkel gebrek.
6Wie met leugens schatten wil verwerven, Jaagt ijdelheid na en de strikken des doods.
7Bozen worden door hun gewelddaden meegesleept; Want zij weigeren, recht te doen.
8Kronkelig is de weg van een bedrieger; Wie eerlijk is, handelt oprecht.
9Beter te wonen op de punt van het dak, Dan met een snibbige vrouw in de echtelijke woning.
10Een slecht karakter haakt naar kwaad; Zelfs zijn naaste vindt geen genade in zijn ogen.
11Straft ge een spotter, dan wordt de onervarene wijs; Leest men een wijze de les, hij leert er nog uit.
12De Rechtvaardige let op het huis van den boze, En stort de boosdoeners in het verderf.
13Wie zich doof houdt voor de smeekbede van een arme, Zal ook zelf roepen en geen antwoord krijgen.
14Toorn wordt door een stille gift ontwapend, Hevige gramschap door een geschenk in de buidel.
15Dat er recht wordt gedaan, is voor den rechtvaardige een vreugde, Voor de boosdoeners een ramp.
16De mens, die afdwaalt van het pad der wijsheid, Mag in de kring der schimmen uitrusten.
17Wie van feestvieren houdt, vervalt tot gebrek; Wie veel wijn en olie verbruikt, wordt niet rijk.
18De boze is een losprijs voor den rechtvaardige, Zondaars komen voor de deugdzamen in de plaats.
19Beter in een woestijn te wonen, Dan bij een snibbige en humeurige vrouw.
20In de woning van een wijze blijven kostbare schatten, Maar de domoor jaagt ze erdoor.
21Wie naar rechtvaardigheid en goedheid streeft, Zal leven vinden en aanzien.
22De wijze beklimt een stad van helden, En werpt het bolwerk neer, waarop zij vertrouwen.
23Wie let op zijn mond en zijn tong, Bespaart zich moeilijkheden.
24“Spotter” noemt men een overmoedig, vermetel mens, Een die handelt in mateloze trots.
25Een luiaard komt nog om door zijn ondeugd, Want zijn handen weigeren te werken.
26Heel de dag zit de zondaar te hunkeren, Maar de rechtvaardige deelt rijkelijk uit.
27Het offer der bozen is iets afschuwelijks; Hoeveel te meer, als hij het brengt voor een wandaad.
28Een leugenachtig getuige gaat te gronde; Iemand die luistert, mag altijd spreken.