14Slecht! Slecht! klaagt de koper; Maar als hij is weggegaan, gaat hij er groot op
15Er is goud, er zijn veel juwelen, Maar het kostbaarst bezit zijn verstandige lippen.
16Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een ander; Eis een pand van hem, terwille van vreemden.