1De wijn is een spotter, de drank luidruchtig; Onwijs is hij, die zich eraan te buiten gaat.
2Een toornig koning brult als een leeuw; Wie hem prikkelt, vergrijpt zich aan zichzelf.
3Het is een eer voor den mens, buiten twisten te blijven; Alleen dwazen zoeken ruzie.
4Als een luiaard in de herfst niet wil ploegen, Zoekt hij in de oogsttijd tevergeefs.