29Omdat ze van wijsheid niets wilden weten, En het ontzag voor Jahweh niet hebben verkozen,
30Van mijn raad niets moesten hebben, En al mijn vermaan in de wind hebben geslagen:
31Zullen ze eten de vrucht van hun wandel, Verzadigd worden met wat ze beraamden.
32Want de onnozelen komen door hun onverschilligheid om, De dwazen storten door hun lichtzinnigheid in het verderf;