26Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder verjaagt, Is een kind, dat beschaamt en te schande maakt.
27Mijn zoon, houdt ge op, naar vermaning te luisteren, Dan dwaalt ge af van verstandige taal.
28Een kwaadwillige getuige spot met het recht, De mond der bozen stort onrecht uit.
29Voor de spotters liggen roeden gereed, En slagen voor de rug van de dwazen.