4De boosdoener luistert naar zondige taal, De valsaard heeft oor voor heilloze woorden.
5Wie een arme bespot, smaadt zijn Schepper; Wie leedvermaak heeft, blijft niet ongestraft.
6Kleinkinderen zijn de kroon der grijsaards, Vaders de trots van hun kinderen.
7Als oprechte taal een dwaas niet staat, Past een edelman zeker geen leugentaal.
8Het geschenk is een toversteen voor wie het geeft; Waarheen hij zich wendt, hij heeft succes.