23Een wijze geest spreekt verstandige taal, Hij maakt, dat zijn woorden overtuigen.
24Vriendelijke woorden zijn een honingraat, Zoet voor de ziel en verkwikkend voor het gebeente.
25Soms houdt men een weg voor de rechte, Die tenslotte uitloopt op de dood.
26De honger zet den arbeider aan tot werken; Zijn mond dwingt hem ertoe.