19De bozen moeten zich voor de deugdzamen buigen, De snoodaards voor de poorten der rechtvaardigen staan.
20Zelfs bij zijn buur is een arme gehaat, Maar de vrienden van een rijkaard zijn talrijk.
21Een zondaar geeft niet om zijn naaste; Zalig hij, die zich over de armen ontfermt!
22Wie kwaad beramen, geraken op een doolweg; Die op het goede bedacht zijn, ondervinden liefde en trouw.
23Van alle inspanning komt gewin, Praten brengt alleen maar gebrek.