3Jahweh zal een rechtvaardige geen honger doen lijden, Maar de begeerlijkheid der bozen wijst Hij af.
4Een vadsige hand kweekt armoe, De hand der vlijtigen maakt rijk.
5Wie in de zomer voorraad opdoet, is wijs; Wie in de oogsttijd slaapt, wordt beschaamd.
6Zegen rust op het hoofd van den rechtvaardige, Maar geweld zal het gezicht der bozen bedekken
7De nagedachtenis van den rechtvaardige wordt gezegend, De naam der bozen vervloekt.
8Wie wijs is van harte, neemt voorschriften aan; Wie dwaze dingen zegt, komt ten val.
9Hij gaat veilig, die onberispelijk wandelt; Maar wie zich op dwaalwegen waagt, wordt betrapt.
10Wie een oogje toedoet, veroorzaakt droefheid; Wie vrijmoedig terechtwijst, sticht vrede.
11Een bron van leven is de mond van den rechtvaardige, De mond der bozen verbergt geweld.
12De haat verwekt twist, Maar de liefde bedekt alle overtredingen.