1Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda vertoefde. God, wat verlang ik naar U; mijn God, naar U dorst mijn ziel, Naar U smacht mijn lichaam als een dor en droog land naar het water.
2Ik blik naar U op in uw heilige woning, Om uw macht en uw glorie te aanschouwen!
3Ja, uw genade is kostelijker nog dan het leven: Daarom moeten mijn lippen U loven,
4En wil ik U al mijn dagen prijzen, Mijn handen opheffen in uw Naam.