1Een gebed van David. Luister toch Jahweh, en wil mij verhoren, Want ik ben zo ellendig en arm.
2Wees mijn behoeder, want ik ben uw vrome vereerder; Mijn God, kom uw dienaar te hulp, die op U hoopt.
3Ontferm U mijner, o Heer; Want ik roep tot U de ganse dag.
4Stort vreugde in de ziel van uw dienaar, Want tot U verhef ik mijn geest, o mijn Heer;
5Want Gij, o Heer, zijt goed en barmhartig, Rijk aan genade voor al wie U aanroept.
6Jahweh, hoor mijn gebed, zie neer op mijn smeken;
7Ik roep tot U op de dag van mijn nood, daar Gij mij verhoort!