7Bij God is mijn heil en mijn eer, God is mijn sterkte en mijn stut.
8Blijf altijd op God vertrouwen, mijn volk, Stort uw hart voor Hem uit: onze toevlucht is God!
9Maar de mens is enkel een zucht, De kinderen der mensen een leugen; In de weegschaal gaan ze allen omhoog, Ze zijn lichter dan lucht. Vertrouw rustig op God, mijn ziel, Want van Hem komt mijn heil; Hij alleen is mijn rots en mijn redding, Mijn toevlucht: nooit zal ik wankelen!
10Ook in afpersing stelt geen vertrouwen. Op diefstal geen ijdele hoop; En als de rijkdom vermeerdert, Hecht uw hart er niet aan.
11Eén woord heeft God gesproken, En deze twee heb ik gehoord: Bij God is de macht;
12bij U de genade, o Heer! En: Gij vergeldt iedereen naar zijn werken!