2Lieflijk verheft zich zijn heilige berg, Voor heel de aarde een vreugde. De Sionsberg is de Spits van het Noorden, De stad van een machtigen Koning;
3God woont in haar burchten, En toont zich een veilige schuts.
4Want zie, de koningen hadden zich met elkander verbonden, En rukten gezamenlijk aan;
5Maar toen ze haar zagen, stonden ze stom van ontzetting, En stoven verschrokken uiteen.
6Vreselijke angst greep hen aan, En wee als een barende vrouw:
7Ineens als een storm uit het oosten, Die de Tarsjisj-schepen vernielt.
8Wat we vroeger hadden gehoord, Hebben we nu ook gezien: Jahweh der heirscharen woont in de stad, Onze God woont in de stad, en laat haar eeuwig bestaan!
9Wij gedenken uw goedheid, o God, Binnen uw tempel.
10Uw lof, o God, reikt als uw Naam Tot aan de grenzen der aarde. Vol gerechtigheid is uw rechterhand,
11Sions berg is er over verheugd; En Juda’s dochteren juichen van vreugde, O Jahweh, om uw gericht.
12Trekt rond de Sion, loopt er omheen: Telt zijn torens,
13Let op zijn wallen Ziet naar zijn burchten; Om aan een volgend geslacht te vertellen,
14Dat God hier woont, Dat onze God ons leidt Voor eeuwig en immer!