4Want Jahweh heeft zijn volk begenadigd, De verdrukten met zege gekroond;
5Laat de vromen nu hun krijgsroem bezingen, En jubelen over hun wapens:
6Met Gods lof in hun keel, En een tweesnijdend zwaard in hun hand!
7Zich op de heidenen wreken, De volken richten,
8Hun koningen in ketenen slaan, Hun vorsten in ijzeren boeien,