1Laat er altijd broederlijke liefde blijven!
2Verwaarloost ook de gastvrijheid niet; want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd.
3Denkt aan de gevangenen, als waart gij medegevangen; aan hen, die mishandeld worden, als waart gijzelf in hun lichaam!
4Het huwelijk moet eerbaar zijn onder ieder opzicht, en onbezoedeld het huwelijksbed; want God zal ontuchtigen en overspelers oordelen.
5Weest niet hebzuchtig van aard, en stelt u tevreden met wat ge bezit; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven,
6Zo zeggen we met goede moed: “De Heer is mijn Helper; ik heb niets te vrezen; Wat kan een mens mij nog doen?”
7Denkt aan uw leidslieden, die u het woord Gods hebben verkondigd; let op het einde van hun leven, en volgt hun geloof na.
8Jesus Christus is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid!
9Laat u niet van de weg brengen door veelsoortige en vreemde leringen. Want goed is het, het hart door de genade te sterken, maar niet door spijzen, welke van geen nut zijn voor hen, die zich daaraan hechten.
10We hebben een Altaar, waarvan zij, die de tabernakel bedienen, niet mogen eten.
11Want de lichamen der dieren, wier bloed als een zoenoffer door den hogepriester in het heiligdom is gebracht, worden verbrand buiten de legerplaats.
12Daarom heeft ook Jesus buiten de poort geleden, om het volk te heiligen door zijn Bloed.
13Laat ons dus tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen;
14want we hebben hier geen blijvende stad, maar we reikhalzen naar de toekomstige.
15Door Hem moeten we een altijddurend dankoffer brengen aan God, namelijk de vrucht van lippen, die zijn Naam verheerlijken!
16Vergeet de weldadigheid niet en de onderlinge hulp; want in zulke offers heeft God welbehagen.
17Weest gehoorzaam en onderdanig aan uw leidslieden; want ze waken over uw zielen als mensen, die rekenschap hebben af te leggen. Zorgt er voor, dat ze dit met vreugde kunnen doen en niet met zuchten; want dat zou u niet voordelig zijn.
18Bidt voor ons; want we vertrouwen, een rein geweten te hebben, daar we onder ieder opzicht ons onberispelijk trachten te gedragen.
19Met meer nadruk verzoek ik u dit te doen, opdat ik u spoediger teruggegeven word.
20De God van vrede, die Jesus onzen Heer van de doden heeft opgewekt, den groten Herder der schapen door het Bloed van een eeuwig Verbond:
21Hij bevestige u in alle goed, opdat gij zijn wil moogt volbrengen; al wat Hem welbehagelijk is, werke Hij in ons uit door Jesus Christus: Hem zij ere in de eeuwen der eeuwen. Amen!
22Ik bid u broeders, neemt het woord der vermaning gewillig aan! Want ik heb het u geschreven in een korte brief.
23Gij weet, dat onze broeder Timóteus de vrijheid heeft verkregen. Zo hij spoedig komt, zal ik u bezoeken in zijn gezelschap.
24Groet al uw leidslieden en alle heiligen. De Italianen groeten u.
25De genade zij met u allen!