5Of zoudt Gij voor eeuwig op ons vertoornd willen zijn, Verbolgen blijven van geslacht tot geslacht,
6En niet liever ons laten herleven, Opdat uw volk zich in U kan verheugen?
7Toon ons uw goedheid, o Jahweh, En schenk ons uw heil!
8Ik wil horen wat Jahweh mij zegt; Want Hij spreekt woorden van vrede Voor zijn volk en zijn vromen, Voor die op Hem blijven hopen!
9Waarachtig; zijn heil is nabij aan hen, die Hem vrezen, En zijn heerlijkheid woont in ons Land.
10Genade en trouw ontmoeten elkander, Gerechtigheid en vrede omhelzen elkaar:
11De trouw ontspruit aan de aarde, De gerechtigheid blikt uit de hemel.
12Jahweh zelf schenkt zijn zegen, En ons Land geeft zijn oogst;