3Vuur gaat voor zijn aangezicht uit, En het vlamt om zijn schreden;
4Zijn bliksems verlichten de wereld, De aarde ziet het, en beeft!
5De bergen smelten als was voor het aanschijn van Jahweh, Voor den Heer van de volheid der aarde;
6De hemelen kondigen zijn gerechtigheid aan, Alle volken aanschouwen zijn glorie.
7Alle beeldenaanbidders worden te schande, Die zich op hun goden beroemen; En diep in het stof werpen alle afgoden Zich voor Hem neer.
8Sion hoort het vol vreugde, Juda’s dochteren juichen, Jahweh, om uw gericht;
9Want Gij zijt de Allerhoogste op heel de aarde, o Jahweh, Hoog boven alle goden verheven!
10Jahweh heeft lief Die de ongerechtigheid haat; Hij behoedt het leven van zijn getrouwen, En redt ze uit de handen der bozen.
11Een licht straalt over de rechtvaardigen uit, En blijdschap over de oprechten van hart;
12De vromen zullen zich in Jahweh verheugen, En loven zijn heilige Naam!