58Ze tergden Hem door hun offerhoogten, En prikkelden Hem met hun beelden.
59God merkte het, en ziedde van gramschap, En Israël begon Hem te walgen:
60Hij gaf zijn woning in Sjilo prijs, De tent, waar Hij onder de mensen verkeerde;
61Zijn majesteit gaf Hij gevangen, Zijn glorie in de hand van den vijand.
62Hij wierp zijn volk ten prooi aan het zwaard, En grimde van toorn op zijn erfdeel: