5Die niet luisteren naar de stem van bezweerders, En van bekwame belezers.
6O God, sla ze de tanden stuk in hun mond; Jahweh, ruk uit het gebit van dat broed!
7Laat ze verdwijnen als wegzinkend water, Als gras langs de weg, dat verdort,
8Als een slak, die zich oplost in slijm, Als een misdracht, die het zonlicht niet ziet;
9Voordat de doornen hun ketels verhitten: Onverbrand of verbrand, Hij vaagt ze weg.
10De rechtvaardige zal zich verheugen, Als hij die wraak mag aanschouwen, En met zijn voeten plassen in het bloed van die schurken. En de mensen zullen dan zeggen: