3Maar verre van mij, dat ik ooit zou vrezen; Op U heb ik mijn vertrouwen gesteld.
4In Jahweh’s belofte kan ik jubelen; Op God vertrouw ik, zonder te vrezen! Wat kunnen de mensen mij doen?
5Ze blijven mij krenken, altijd door, Tegen mij zijn al hun boze plannen gericht;
6Ze loeren en spieden, en belagen mijn hielen, Omdat ze mij naar het leven staan.