2Kinderen uit het volk en edelgeborenen, Rijken en armen, allen te zamen!
3Mijn mond gaat diepe wijsheid verkonden, Mijn hart verstandige dingen bepeinzen;
4Ik spits mijn oren voor een moeilijk probleem, En bij snarenspel los ik mijn raadsel op. De mens in weelde, die het niet wil begrijpen, Lijkt op vee, dat geslacht wordt.
5Waarom zou ik de dagen der bozen benijden, En de levenskracht van mijn belagers, die mij omringen;