16Dus wees niet afgunstig, als iemand rijkdommen krijgt, En de schat van zijn huis zich vermeerdert;
17Want niets van dit alles neemt hij mee bij zijn dood, En de schat volgt hem niet in het graf.
18Al prijst hij zich bij zijn leven gelukkig, En roemt zich, omdat het hem goed gaat:
19Toch komt hij in het verblijf van zijn vaderen, En nooit meer aanschouwt hij het licht.