5Hoe groot zijn uw werken, o Jahweh, Hoe peilloos diep uw gedachten!
6Dom, wie dàt niet erkent; Dwaas, wie dàt niet begrijpt.
7Wanneer dan de zondaars groeien als gras, En al de boosdoeners bloeien: Dan is het, om voor altijd te gronde te gaan,
8Maar Gij, Jahweh, blijft eeuwig verheven!
9Ja, uw vijanden, Jahweh, lopen hun bederf tegemoet, En alle boosdoeners worden verstrooid.
10Maar mijn hoorn heft zich op als die van een buffel, Met verse olie word ik gezalfd;