19Eens hebt Gij in visioenen gesproken, En tot uw getrouwe gezegd: Ik heb een dapperen strijder gekroond, Hoog verheven een jongeman uit het volk.
20Ik heb David, mijn dienaar, gevonden, Hem met mijn heilige olie gezalfd;
21Mijn hand houdt hem vast, En mijn arm zal hem stutten!
22Geen vijand zal hem bespringen, Geen booswicht benauwen;
23Ik leg zijn vijanden voor hem neer, En sla zijn haters tegen de grond.
24Mijn trouw en genade zullen hem steeds vergezellen, Door mijn Naam zal zijn hoorn zich verheffen;
25Ik leg zijn hand op de zee, Zijn rechter op de rivieren.
26Hij mag tot Mij roepen: Mijn Vader zijt Gij, Mijn God en de Rots van mijn heil;