5Want Gij, o Heer, zijt goed en barmhartig, Rijk aan genade voor al wie U aanroept.
6Jahweh, hoor mijn gebed, zie neer op mijn smeken;
7Ik roep tot U op de dag van mijn nood, daar Gij mij verhoort!
8Heer, geen der goden komt U nabij, En niets gelijkt op uw werken!
9Alle volkeren, die Gij hebt geschapen, o Heer, Moeten U komen aanbidden en uw Naam verheerlijken!
10Want Gij zijt groot, Gij doet wonderen; Waarachtig, Gij alleen zijt God!
11Jahweh, toon mij uw weg, opdat ik wandele in uw waarheid, Vervul enkel mijn hart van de vrees voor uw Naam;
12Dan zal ik U hartelijk danken, mijn Heer en mijn God, En uw Naam verheerlijken voor eeuwig!
13Want dan toont Gij mij uw grote ontferming, En redt Gij mij uit het diepst van de afgrond!