11Hij strekte zijn takken uit tot de Zee, Zijn loten naar de Rivier.
12Maar waarom hebt Gij dan zijn omheining vernield, Zodat iedereen, die voorbij gaat, hem leeg plukt,
13Het everzwijn uit het woud hem ontwortelt, Het veldgedierte hem kaal vreet?
14Jahweh der heirscharen, ach, keer toch terug, Blik neer uit de hemel, zie toe; Zoek deze wijnstok weer op,