8Zou zijn liefde voorgoed zijn verdwenen, Zijn belofte verbroken, die Hij deed van geslacht tot geslacht;
9Zou God zijn vergeten, Zich te ontfermen, Of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten?
10Maar ik sprak: Neen, dìt werp ik ver van mij af, Dat de hand van den Allerhoogste veranderd zou zijn!
11Ik dacht dus aan uw daden, o Jahweh, Dacht terug aan uw vroegere wonderen;
12Peinsde over al uw werken, Overwoog, wat door U is verricht.
13Ja, uw weg was heilig, o God; Welke God was ontzaglijk als Jahweh!
14Gij waart de God, die wonderen wrochtte, En uw macht aan de heidenen toonde!