3Want ik was jaloers op de bozen, Omdat ik de voorspoed der zondaars zag;
4Voor hen toch bestaat er geen lijden, Gezond en vol kracht is hun lijf.
5Ze hebben geen zorgen als andere mensen, Worden niet als anderen geplaagd;
6Daarom hangen ze hoogmoed om als een keten, Bedekt hen geweld als een mantel.
7De misdaad puilt uit hun vet, Hun hart loopt over van slechte gedachten;