6De zee legde Hij droog, En ze trokken te voet door de stroom! Laat ons in Hem ons verheugen,
7Hij, die eeuwig heerst door zijn kracht; Hij houdt zijn oog op de volkeren gericht, En geen weerspannige durft tegen Hem opstaan.
8Zegent, volkeren, onzen God, Laat zijn loflied luid weerschallen;
9Hij is het, die ons in het leven hield, Onze voet niet liet wankelen.
10Toch hebt Gij ons beproefd, o mijn God, Ons gelouterd, als men zilver loutert;
11Gij hebt ons in ellende gedompeld, Ons rampen op de heupen gelegd.
12Gij hebt anderen ons op het hoofd doen zitten, We zijn door vuur en water gegaan: Maar eindelijk toch Hebt Gij ons uitkomst gebracht.